zondag 31 januari 2010

Een van de beste boeken die ik in 2009 heb gelezen was Nietzsches tranen van Irvin J. Yalom. Het was voor mij aanleiding weer eens in mijn boekenkast te duiken en te zoeken naar werk dat door Nietzsche zelf is geschreven. Ik ben niet echt aan het lezen geslagen in de boeken die ik van hem heb maar heb meer gericht gekeken naar wat me nu aanspreekt als ik lees door de ogen van een beeldhouwer en waar mijn interesses nu liggen. Vooropgesteld dat het voor mij niet makkelijk is om zijn schrijfsels te doorgronden; het taalgebruik en de context van zijn schrijven vergen inspanning. Maar daar hecht ik wel weer aan. Heerlijk dat zuchten en kreunen van de grijze massa die volgens sommigen niet meer is dan een snotorgaan dat af en toe zijn werk wel erg overdadig doet. Maar dit terzijde.

Wat ik al lezende tegenkwam waren de begrippen het Dionysische en het Apollinische. Het Dionysische staat voor het grenzeloze, het uitzinnige en mateloosheid.

Het Apollinische staat voor het beeldvermogen, de harmonische schoonheid. Het is de vormscheppende kracht. Deze twee concepten lijken tegengesteld maar volgens Nietzsche zijn ze te verenigen. Daarbij worden de termen gevoel en vorm gebruikt die tot synthese kunnen komen in een kunstwerk. Er is veel meer te zeggen over wat Nietzsche hierover heeft geschreven echter ik vind de tegenstelling gevoel en vorm wel bruikbaar in het denken over mijn werk. Het werken vanuit een gevoel, de innerlijke drang dat wordt gekanaliseerd door te hanteren wetmatigheden. Denk hierbij aan ritme, hol en bol, spanning, licht en donker, opeenvolging enz. In hoeverre een beeldhouwer meer een Apollo is of een Dionysius zou dus moeten zijn af te lezen van zijn beelden. Hoe gestileerd is een werk, hoe harmonieus en volmaakt of hoe ongebreideld, mateloos en ongedefinieerd. Ruig, rauw en onbegrijpelijk.

Ik moet bij de vraag wie ben ik als beeldhouwer maar eens langer stil staan. Daaropvolgend dringt de vraag zich op wat wil ik zijn meer een Apollo of een Dionysius. Misschien is het uitgangspunt wel van belang. Waar start ik als ik een beeld maak? Dat weet ik al vast wel. Dat is
vanuit het doelloze, het gevoel, de expressie. Daarna volgt de vorm en krijgt het beeld een bedoeling die zich onbewust heeft gevormd. Dus geen schetsjes vooraf, geen vast omlijnd plan maar gewoon een steen en hakken maar. Daarbij bedenk ik me nu dat ook een Dionysius niet vrij kan zijn van opgedane ervaring en stelselmatigheden en aldus ook in toenemende mate Apollo in zich verenigt. Het innerlijke verwordt steeds meer tot een ongeschreven mal waarin de beeldhouwer kan vastlopen. Herkenbaarheid wordt dit ook wel genoemd. Herkenbaar zijn als beeldhouwer getuigt van een verwerkelijking van het innerlijk maar kan verworden tot een kunstje van waaruit geen ontsnappen mogelijk is als je niet steeds weer teruggaat naar je gevoel en allerlei bewustzijn belast overboord weet te zetten. Daar ligt de grote uitdaging. Verwonderd blijven en niet het dogma van het gekende bewandelen. Durf en doe wees een Dionysius.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten